Nederland kreeg de ene na de andere schok te verwerken. Jongeren vermaakten zich met agentjepesten; op tv verschenen blote borsten; lawaaimuziek kwam uit de ether en langharig werkschuw tuig nam bezit van het straatbeeld. Gelovigen begonnen hun kerken kritische vragen te stellen; overal werden gezagsdragers uitgedaagd en klonk roep om medezeggenschap. Woningnood leidde tot kraken. Menigeen vreesde dat het land zou wegzinken in anarchie en verval. Nee, dit is geen schets van de dag van vandaag, alhoewel. Dit waren de jaren ’60 van de vorige eeuw. Het waren ook de jaren waarin de populaire Eindhovense pater Leopold Verhagen voor KRO-radio op ludieke wijze de dagsluiting verzorgde. Herinnert u zich deze nog?  Jongeren zullen zich eerder de dagsluitingen van Jan van Veen met het radioprogramma Candlelight herinneren. En wie herinnert zich de dagsluitingen van ene Theo van de Loo?
In het archief vonden we een passage in het verslag van de ledenvergadering  gehouden in oktober 1960, waaruit een heel ander beeld opborrelt; eentje van saamhorigheid, van warmte onder een paraplu van broederschap. Zulk proza van de sluiting van een dag in de geschiedenis van ons gilde, zal de huidige rentmeester niet meer op papier typen.
Veel leesplezier!

“Even daarna is het sluitingstijd en allen moeten we, in onze jassen gedoken, met opgezette kragen, als “heugels op ’n erd-kar”, de sluier van regen trotseren.
Het is herfst; de herfst staat aan zijn begin, welke het mooist is, zoals alle begin het mooiste blijkt te zijn. De holle wind, welke de regen doet zwiepen, de bomen hun bladeren doet offeren, blaast als een bezetene door de spaarzame kastanjebomen. Enkele kastanjes knetteren omlaag en slaan het water, dat niet vlug genoeg zijn weg  naar de riolering kan vinden, uiteen. Groen-gele, bruine en bruin-gele bladeren, reeds volgezogen met hemelwater, dwarrelen zwaar omlaag en worden doordrenkt met het grondwater. Alles is water; bomen huizen heggen, muren, lantaarnpalen, alles glinstert van het water. Water dat een oer-element is. De schoenen siepelen. sijpelen van het water en over een doorweekt bladerdak en door een gordijn van regen vindt men de weg huiswaarts. Onder het volle licht van een sporadische lantaarn (’t is immers middernacht) kan men de bomen zien buigen door de druk van de wind. Al mijmerend in dit geruis van regen en door het gesuis van de drank-geneugten gaat men philosopheren en bedenkt men dat alles vrijwel water is als men het ontleedt; ja, dat de wereld, als globe bezien, voor bijna driekwart gedeelte uit watermassa bestaat.
’t is een verademing het sleutelgat te vinden, daarna binnen te zijn en het warme echtelijke bed binnen te stappen.”